De laatste maanden is al uiteenlopende wetgeving goedgekeurd die relevant is voor investeringsvennootschappen en particuliere investeerders. Nu heeft de Minister van Financiën ook een voorstel tot fiscale hervorming gelanceerd dat een ‘eerlijke bijdrage’ beoogt te vragen van vermogens. Wij vatten de stand van zaken en mogelijke impact op investeerders samen in deze tax update.
1. Recent in werking getreden maatregelen
We geven allereerst nog even een kort overzicht van een aantal recent in werking getreden maatregelen. Een eerste niet te onderschatten wetswijziging is deze inzake de verlenging van een aantal onderzoeks- en aanslagtermijnen in de directe belastingen sinds 1 januari 2023. Het doen van bepaalde buitenlandse investeringen zou hierdoor een grote impact kunnen hebben op hoe lang de fiscus u kan controleren. Zo is voorzien in een nieuwe onderzoeks- en aanslagtermijn van zes jaar voor aangiftes met een internationaal karakter in een aantal specifieke door de wet omschreven gevallen. Er is zelfs voorzien in een nieuwe onderzoeks- en aanslagtermijn van tien jaar bij ‘complexe aangiftes’, hetgeen bijvoorbeeld het geval is indien men privé-matige investeringen doet in bepaalde laagbelaste buitenlandse entiteiten die als een juridische constructie kwalificeren. In dergelijke gevallen zal uw volledige persoonlijke fiscale situatie inzake het inkomstenjaar 2022 tot en met 31 december 2032 kunnen worden gecontroleerd en getaxeerd.
De notionele interestaftrek, die in haar hoogdagen een aantrekkelijke fiscale maatregel vormde voor vennootschappen met een groot eigen vermogen, werd volledig afgeschaft. Deze maatregel was al sterk uitgekleed sinds de hervorming van de vennootschapsbelasting eind 2017 en werd door de Programmawet van 26 december 2022 definitief afgeschaft. De afschaffing treedt in werking voor de boekjaren die worden afgesloten vanaf 31 december 2023. De timing van de afschaffing is opmerkelijk gezien de Europese Commissie maatregelen voorbereidt om ondernemingen te stimuleren zich te financieren met eigen vermogen in plaats van met schuld (‘Debt-equity bias reduction allowance’ - afgekort DEBRA). Het is momenteel echter nog onduidelijk of en wanneer dit Europese initiatief meer concreet vorm zal krijgen.
Nog in de vennootschapsbelasting is een tijdelijke maatregel in werking getreden die bestaat uit een verstrenging van de aftrekbeperking voor fiscale verliezen en enkele andere aftrekposten (de zogenaamde ‘korf’). De fiscale aftrek van een aantal posten onder deze korf wordt beperkt tot één miljoen euro plus 40% van het bedrag dat dit miljoen overschrijdt. Op deze manier wordt de belastbare basis van een vennootschap boven één miljoen euro minstens aan 15% effectief belast (met name vennootschapsbelasting aan 25% op 60% van de niet-toegelaten aftrekken). Deze maatregel is sinds 1 januari 2023 van toepassing op alle vennootschappen. Deze verstrenging van de ‘korf’ is tijdelijk en wordt normaal gezien vanaf boekjaar 2024 weer versoepeld naar 70% van het bedrag dat één miljoen euro overschrijdt, op voorwaarde dat de OESO-minimumbelasting van 15% voor multinationale groepen dan in werking is getreden.
Sinds 1 januari 2023 zijn een aantal jaarlijkse taksen op financiële instellingen slechts nog voor 20% fiscaal aftrekbaar in de vennootschapsbelasting. Het gaat met name om de jaarlijkse taksen op kredietinstellingen, instellingen voor collectieve belegging en verzekeringsondernemingen die voor de betrokken financiële instellingen voor 80% als verworpen uitgaven worden beschouwd. Dit is zowel relevant voor de financiële instellingen die aan het normale regime van de vennootschapsbelasting zijn onderworpen als voor bepaalde instellingen voor collectieve belegging die onderworpen zijn aan de beperkte heffingsgrondslag in de vennootschapsbelasting, waarin de verworpen uitgaven zijn opgenomen.
Op vlak van discretie van familiale en andere investeringsstructuren is het verder relevant om de recente wetswijziging te vermelden inzake de toegang tot het UBO-register, waarin wordt opgenomen wie de uiteindelijke begunstigden van entiteiten zijn. De mogelijke ongebreidelde toegang van het grote publiek tot het UBO register werd eind vorig jaar door het Europese Hof van Justitie onverenigbaar bevonden met het recht op privacy. In de nieuwe Belgische wetgeving van 8 februari 2023 worden in navolging van deze rechtspraak verschillende punten verduidelijkt en toegevoegd. Het belangrijkste hiervan is dat de consultatie van het UBO-register door het grote publiek voortaan het aantonen van een legitiem belang vereist.
2. Nieuwe maatregelen voorgesteld door Minister van Financiën
Vorige donderdag heeft Vincent Van Peteghem zijn voorstellen gelanceerd voor de eerste fase van een brede fiscale hervorming. In het algemeen beoogt het voorstel een belastingverlaging voor arbeidsinkomsten en verhoging van fiscale druk op vermogens en consumptie. Er liggen nu een heel aantal concrete voorstellen op tafel die de minister beoogt op 1 januari 2024 te laten ingaan. Het is echter belangrijk om te benadrukken dat het voorlopig gaat om een voorstel van de minister waarover op regeringsniveau nog geen politiek akkoord is gesloten.
Allereerst noteren we dat er voorlopig geen sprake is van het invoeren van een meerwaardebelasting op aandelen en er geen wijzigingen van de roerende voorheffing voorgesteld worden. Om de budgettaire weerslag van de verlaging van de personenbelasting gedeeltelijk te compenseren, is er wel voorzien in een verdubbeling van het tarief van de jaarlijkse effectentaks van 0,15% naar 0,30%.
Één van de belangrijkste maatregelen voor investeerders is de aanzienlijke verstrenging in de vennootschapsbelasting van de DBI-aftrek en de vrijstelling van meerwaarden op aandelen. Vandaag is er een vrijstelling voor dividenden en meerwaarden mogelijk inzake participaties van (i) meer dan 10% of (ii) die een aanschaffingswaarde van meer dan 2,5 miljoen euro hebben (ongeacht het deelnemingspercentage). Voor deze tweede categorie wordt een verstrenging beoogd door bijkomend te eisen dat deze participaties van minstens 2,5 miljoen euro geboekt zijn als financiële vaste activa. Deze kwalificatie als financiële vaste activa vereist een duurzame en specifieke band met de deelneming die regelmatig niet aanwezig zal zijn bij beleggingen.
Een tweede belangrijke beoogde wijziging is dat de bestaande uitzondering voor beleggingsvennootschappen geschrapt zou worden. Vandaag is de participatievoorwaarde van 10% of aanschaffingswaarde van 2,5 miljoen euro niet van toepassing op investeringen door vennootschappen in beleggingsvennootschappen. De taxatievoorwaarde moet uiteraard wel voldaan zijn om een vrijstelling te kunnen genieten in de vennootschapsbelasting van de ontvangen dividenden en gerealiseerde meerwaarden. Ook beleggingsvennootschappen zelf moeten indien zij aan het normale regime van de vennootschapsbelasting onderworpen zijn niet voldoen aan de participatievoorwaarde van 10% of aanschaffingswaarde van 2,5 miljoen euro om een vrijstelling te genieten van de door hen ontvangen dividenden en gerealiseerde meerwaarden op aandelen.
Er wordt echter beoogd dat de participatievoorwaarde van (i) 10% of (ii) minstens 2,5 miljoen euro in financiële vaste activa onverkort zou gelden voor alle investeringen in aandelen inclusief deze in beleggingsvennootschappen. Deze wijziging zou dus niet alleen een impact hebben op investeringen in DBI-beveks maar impacteert ook investeringen in een private privak of buitenlandse private equity fondsen met rechtspersoonlijkheid. Inkomsten uit dergelijke investeringen zouden voor Belgische vennootschappen in vele gevallen volledig belast worden in de vennootschapsbelasting.
Daarnaast zou om de Belgische regeling meer in lijn te brengen met Europees recht, de DBI-aftrek hervormd worden naar een echte vrijstelling door middel van een aanpassing in meer van de begintoestand van de reserves.
De minister beoogt deze verstrenging van de DBI-aftrek en vrijstelling van meerwaarden op aandelen voor vennootschappen te laten ingaan vanaf boekjaar 2024 (belastbare tijdperken die worden afgesloten vanaf 31 december 2024). Meerwaarden en dividenden inzake beleggingen die vandaag al aangehouden worden, riskeren dus vanaf boekjaar 2024 in heel wat gevallen volledig belast te worden in de vennootschapsbelasting. Vooral voor vennootschappen die belangrijke latente meerwaarden hebben opgebouwd op bepaalde beleggingen is zinvol al even stil te staan bij de mogelijke impact van deze maatregelen.
Tot slot staan we nog even stil bij de beoogde maatregelen inzake aandelenopties en carried interest. Het bestaande regime van de aandelenoptiewet zou behouden blijven, maar onder andere zou de scope beperkt worden tot aandelen van de werkgever. Verder zou het ook mogelijk worden om te kunnen kiezen voor een specifiek systeem met taxatie bij uitoefening. Hierbij zou bijkomend wel voorzien worden in een meerwaardebelasting van 15 procent op de waardestijgingen tussen het moment van verkrijging en verkoop. Daarnaast zou specifiek voor carried interest vergoedingen een afzonderlijke meerwaardebelasting van 35 procent ingevoerd worden op het surplusrendement dat managers realiseren ten opzichte van andere aandeelhouders. Belangrijk hierbij is op te merken dat de minister op heden beoogt de wijzigingen inzake aandelenopties en carried interest vergoedingen enkel toe te passen op toekenningen vanaf 1 januari 2024 en niet op al bestaande plannen.